Pasen is een feest met op zijn minst drie lagen. Oorspronkelijk is het een lentefeest, waaraan later zowel Jodendom als Christendom een nieuwe betekenis gaven. Over het hele noordelijk halfrond wordt in maart/april de komst van de lente gevierd. Vaak wordt zij voorgesteld als een terugkerende godin die de aarde tooit met nieuw leven. In het Midden Oosten heette zij Isjtar, bij de Germanen Ostara. Een naam die bewaard is gebleven in de Duitse en Engelse benaming van Pasen: Ostern en Eastern.
Ons woord Pasen is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Pesach. Daarmee zijn we bij de tweede betekenislaag: de Joodse. Ook voor de Joden was Pasen oorspronkelijk een lentefeest, maar zij gaven het er een nieuwe betekenis bij. Voor hen werd het een herinnering aan hun bevrijding uit de Egyptische slavernij. Joden vieren met Pasen dat ze vrije mensen zijn. Ze doen dit aan een feestelijke maaltijd. Je moet als het ware proeven wat vrijheid is. Slavernij is onverteerbaar, vrij zijn is zoet, maar met een bittere bijsmaak: vrijheid kost veel. Om je dat te realiseren moet je als het ware proeven, horen, voelen en ruiken.
Ook Jezus heeft met zijn leerlingen op zijn minst een keer deze bevrijdingsmaaltijd gevierd. Daarbij voegde hij er een nieuwe betekenis aan toe. Hij zag in het brood dat bij deze maaltijd gegeten wordt en in de wijn die erbij gedronken wordt een verwijzing naar zijn eigen leven. Door met zijn leerlingen deze maaltijd te gebruiken vermaakte hij hen zijn manier van leven. Met Pasen vieren christenen dat Jezus nog altijd bij hen is als degene die hen inspireert en voorgaat.
In de bijbel staan vier evangeliën die elk op hun eigen wijze het verhaal van Jezus vertellen. We lezen hoe Jezus drie jaar lang door Palestina trekt, de Joodse geboden uitlegt, met mensen in gesprek is en zieken geneest. Op velen maakt hij een diepe indruk. Maar zijn woorden brengen hem in conflict met de Joodse over priesters. Zijn leerlingen zien hem aanvankelijk als een bevrijder die een begin zal maken met de revolutie tegen de Romeinen, maar Jezus leert hen dat echte vrijheid van binnen zit: niet in de omstandigheden, maar in je eigen houding. Dat wordt Judas, een van zijn leerlingen, te machtig en hij levert Jezus over aan de over priesters, die hem vervolgens aangeven bij de Romeinse autoriteiten. Waarop de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus de opdracht geeft hem te kruisigen. Bij de Romeinen de normale straf voor politieke rebellen.
Toch eindigen de evangeliën niet met Jezus' terechtstelling. Marcus, Matteüs en Lucas vertellen hoe vrouwen twee dagen later in de vroegte naar het graf gaan waar het dode lichaam van Jezus in is neergelegd. Dat moet een soort spelonk geweest zijn met een grote steen ervoor. Als de vrouwen bij het graf komen, blijkt de steen weg en de spelonk leeg. Ze krijgen vervolgens van een of twee mannen in witte kleren te horen dat hun meester niet hier in dit graf ligt, maar hen voorgaat naar Galilea, waar ze vandaan komen en waar hun verhaal met Jezus begon. Wie thuis is in de wereld van Joodse en christelijke verhalen uit die tijd, herkent in die twee mannen Mozes, de grote leraar van Israël, en Elia de grote profeet. Ook van hen wordt verteld dat niemand ooit hun graf gevonden heeft. Zij liggen niet in het graf, zij leven, omdat zij nog altijd mensen inspireren. Zo is het ook met Jezus. Al koste zijn boodschap hem zijn leven dat berooft die boodschap niet van zijn betekenis. Integendeel het maakt hem des te klemmender. En zo gaat hij ons nog altijd voor.
Of met de woorden van een bekend paaslied:
Sta op! Hij gaat al voor ons uit,
de schoot van 't graf ontkomen.
De morgen is vol nieuw geluid,
werp af uw boze dromen.
Waar Hij, ons Hoofd, is voorgegaan,
is voor het lichaam nu vrij baan
naar een bestaan volkomen.